Vrijmetselarij op het Continent
Vanaf 1726, datum waarop ze in Parijs opdook, verspreidde de vrijmetselarij zich eerst in gans het koninkrijk en vervolgens in Europa, meer bepaald in onze gebieden die toen behoorden tot de Oostenrijkse Nederlanden.
In 1738 werd in Frankrijk een eerste Grootloge opgericht. In 1773 werd onder voorzitterschap van de hertog van Chartres, de latere Philippe-Egalité, het Grootoosten van Frankrijk opgericht, zodat er twee Grootmachten naast elkaar voorkwamen en dit tot aan de revolutie. Vanaf deze tijd al tekende zich bij de “Latijnse” vrijmetselarij een zekere tendens af om onderwerpen van filosofische, morele en politieke aard ter discussie te stellen. Gevolg gevend aan een voorliefde voor woordkunst en polemiek, ging men zich in de Franse loges vooral vermeien met het houden van allerlei betogen, eerder dan met initiatieke arbeid.
De loges stonden vooral open voor de vriendschap, de welsprekendheid en de geneugten van de tafel. Ze speelden ook, hoewel eerder bescheiden, een rol in het verspreiden van de ideeën van de Verlichting. Het is echter een veelvoorkomende vergissing te menen dat hun activiteiten een oorzaak of een van de oorzaken zou geweest zijn van de Franse revolutie. Deze legenden ontsproten in de XIXe eeuw uit de verbeelding van een hevig anti-vrijmetselaar schrijver, de geestelijke Barruel, en werden eigenaardig genoeg later hernomen door leden van het Grootoosten van Frankrijk, toen definitief gewonnen voor de politieke passie.
Omwille van haar sociale samenstelling, haar leden behoorden immers tot de 3 maatschappelijke standen, kon de vrijmetselarij in werkelijkheid de traditionele sociale hiërarchie niet bestrijden, zonder haar eigen desintegratie te veroorzaken; het kwam trouwens nooit bij haar op. Verschillende documenten tonen dan ook de neutraliteit aan van de vrijmetselarij in de gebeurtenissen van de revolutie en al waren er vrijmetselaren onder hen die veroordeelden tot de guillotine, dan waren er nog meer onder hen die er als slachtoffer van vielen. Deze gebeurtenissen waren trouwens in Frankrijk bijna fataal voor de Orde. In 1792 werden alle loges gesloten en ware er niet de Thermidor-reactie geweest, was dit een definitieve toestand geworden.
De periode van het keizerrijk betekende een kapitale wending in de evolutie van de maçonnerie in Frankrijk. Tijdens deze periode werd ze het gedweeë instrument van het gezag. De adel en de geestelijkheid van het oude regime zagen zich verdrongen door keizerlijke ambtenaren, officieren van het leger en notabelen van handel en industrie. Het Grootoosten van Frankrijk, een gecentraliseerde en regelende macht, werd een instrument van het politieke gezag.
De val van het keizerrijk betekende het verdwijnen van deze samenwerking, waar de vrijmetselarij al te zeer gebonden was aan een regime. Dit verlies van macht, liet echter bij enkelen het verlangen ontstaan, de verloren invloed terug te winnen en het bracht hen ertoe zich meer en meer te manifesteren als vrijmetselaar in het politieke leven. Deze evolutie betekende in Frankrijk het einde van de traditionele vrijmetselarij en gaf het ontstaan aan een organisatie die enkel oog had voor het propageren van een doctrine van sociale vooruitgang, gebaseerd op de broederschap onder de mensen, het afwijzen van het oude geloof en de suprematie van de rede. De maçonnieke auteur Jean Baylot heeft dit “la voie substituée” genoemd.
Deze evolutie werd bovendien sterk in de hand gewerkt door het conflict met de katholieke Kerk. Deze had reeds in 1738 een veroordeling uitgesproken over de organisatie die leden wierf zonder onderscheid van geloofsbelijdenis en die van de religieuze verdraagzaamheid haar voornaamste principe maakte. De eerste veroordeling had nauwelijks gevolgen, maar door deze regelmatig te herhalen en door het kwaadaardig karakter ervan, bleven de meeste katholieken weg uit de loges, waar ze tot dan in groten getale voorkwamen. Zo werden de loges een bakermat voor degenen die de strijd tegen de Kerk als een plicht zagen voor eenieder die begaan was met de Vrijheid.
Deze twee factoren, heimwee naar de macht en afwijzing van de Roomse overheersing, waren determinerend en gaven aan de onregelmatige continentale vrijmetselarij de eigenheid die ze nog steeds heeft. Inwendig leidde de radicalisering in haar houding tijdens de tweede helft van de XIXe eeuw tot grondige hervormingen. Discussies over godsdienst en politiek werden toegelaten in de loges, de bevestiging van het bestaan van God en iedere verwijzing naar God in de ritualen werd gebannen, de vrijmetselarij werd opengesteld voor vrouwen door de oprichting van een gemengde obediëntie : de “Droit humain”
In de Latijnse landen had het conflict tussen katholieken en voorstanders van de vrijzinnigheid als gevolg dat vrijmetselaren gingen behoren tot centrum linkse partijen waar ze dikwijls een belangrijke invloed hadden en een politisering van de maçonnieke obediënties. De leden van deze obediënties werden ertoe gebracht stelling te nemen tegen de katholieke partijen in verband met de vraagstukken van die tijd (opvoeding, vrijzinnigheid, religieuze congregaties, invloed van het vatikaan). Ook was er een wederzijdse beïnvloeding tussen de maçonnieke obediënties en politieke partijen (Italiaanse republikeinen en liberalen, Belgische liberalen en vooral Franse radicalen).
Sedert 1945 heeft de politieke evolutie en de toenemende rol van de vakbonden en van linkse en extreem-linkse partijen, verandering gebracht in de situatie. De Franse radicale partij verloor praktisch gans haar invloed en de Belgische liberale partij evolueerde aanzienlijk. Maar desondanks heeft de band tussen politiek en vrijmetselarij uit het verleden haar sporen achtergelaten in de irreguliere vrijmetselarij.
In Frankrijk bijvoorbeeld, toont het Grootoosten veel aandacht voor het publieke leven. Getuigen hiervan haar conventen, die zeer dikwijls zijn gewijd aan vraagstukken van politieke, sociale en economische aard, en waarover haar loges voorafgaandelijk worden verzocht zich te bezinnen. Ook meent het Grootoosten dikwijls stelling te moeten nemen over algemene problemen van de maatschappij. In ons land getuigen vele leden van het Grootoosten van België van een taai en diepgeworteld anti-katholicisme, hetgeen dikwijls een instinctieve afkeer meebrengt voor elke vermelding van God .
R.L. Geoffroy de Saint-Omer, n° 18 – O. Bruxelles