Over de symbolen in de Vrijmetselarij.

Over de symbolen in de Vrijmetselarij.

Anders dan bij de exacte wetenschappen, waar men absolute waarden erkent, accepteert men bij de Vrijmetselarij ook inzichten die helemaal niet bewezen of aangetoond zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld over de erkenning van een Opperwezen (de Opperbouwsmeester van het Heelal). Dat is niet evident want de Vrijmetselarij wordt vaak geassocieerd met vrijzinnigheid. Die erkenning van een Opperwezen is een basisgegeven bij de Reguliere Grootloge van België en bij de loges die ze erkent.

Bij die loges werken mensen van alle slag. Deze diversiteit is een basisingrediënt bij onze Orde. Het eerste artikel van de Constituties van Anderson uit 1723 is daarover duidelijk:

“ … vervolgens wordt de Vrijmetselarij een verzamelpunt en een middel om mensen die voor altijd als vreemden met mekaar zouden omgaan toch te verbinden”.

In deze optiek kan men begrijpen dat er gezocht wordt naar een universele taal: de taal van de symbolen.  De symbolen van de vrijmetselarij hebben meestal te maken met het de werktuigen van bouw- en meetkunde. Zelfs het grote publiek associeert de vrijmetselarij met passer en winkelhaak.

De symbolen van de vrijmetselarij zijn slechts zinvol via hetgeen ze vertegenwoordigen.  We zien daarbij drie elementen:

  1. Symbolen vormen een universele taal. In die zin bouwen ze mee aan de eenheid tussen de broeders.
  2. Ze tonen iets dat buiten henzelf ligt. Ze zijn de verwijzing naar een gevoel of gedachte. Daarbij dient opgemerkt dat het symbool hetzelfde blijft maar dat de interpretatie kan evolueren.
  3. Ze hebben een opvoedende rol. Door het symbool aandachtig te bestuderen werkt het op het bewustzijn en het onbewuste.

 

Met andere woorden, de symbolen ondersteunen de groei en de vervolmaking van elke vrijmetselaar en voor iedereen die deelneemt aan de arbeid in de Loge.

 

Pistis, maître maçon.

Vertaling Br Johan De Vos,